Reïncarnatie
Hindoes geloven dat elk mens een ziel heeft. De ziel noemt men in het hindoeïsme het Atman. Hindoes geloven dat het Atman na de dood terugkeert op aarde.
Volgens de hindoes wordt de Atman herboren in een nieuw lichaam. als wat het terugkeert kan verschillen. Denk aan een dier of een mens. De dood is volgens hen dus niet het einde, maar als het ware een bevrijding van het vorige leven. Dood en geboorte volgen elkaar steeds op in het hindoeïsme. Dit heet dus reïncarnatie.
Uitgelegd door Hans Wilhelm
http://www.youtube.com/watch?v=tUpmuqmeETk
Bevrijding
Toch hoopt een hindoe op de bevrijding van zijn Atman op aarde. Om de Atman te kunnen bevrijden moet je al je godsdienstige plichten vervullen. Zoals het onderhouden van standbeelden van Goden en het offeren van wierook of bloemblaadjes. Wie als een goede hindoe heeft geleefd, zal herboren worden als een beter mens of dier. Hier is het kastenstelsel voor bedoeld. Als de Atman niet meer hoger kan dan de hoogste kaste, als het op een gegeven moment de Moksha bereiken. Dan keert de Atman niet meer terug op aarde en zal het in eeuwige gelukzaligheid leven.
Nieuw leven.
Kort na het overlijden wordt de dode gewassen door de familie. De priester (Pandit) bidt en spreekt enkele heilige spreuken (Mantra’s) uit. Een aantal dagen later volgt de crematie. De ziel zal daarbij zich kunnen losmaken van het aardse bestaan. De as van de dode wordt, met bloemen vergezeld, uitgestrooid door de familie over de Ganges. Tijdens het uitstrooien bidden de nabestaanden voor de Atman. Dit doen ze omdat ze willen dat de Atman een beter volgend leven krijgt. Reincarnatie gebeurt niet direct na het overlijden. Want dan heb je als geest geen tijd om bij te komen van je vorige leven. Om de geest de rust te gunnen, brengen de nabestaanden offers aan de doden. Denk daarbij aan eten of bloemen.
Crematie
In India waar het hindoeïsme ontstond, worden de doden buiten in de open lucht verbrand. In Nederland mag dat niet. Het klimaat is er ook niet geschikt voor. Overleden Hindoes in Nederland worden daarom in een crematorium verbrand. Ze vinden dat niet erg bezwaarlijk.
Zonder kist
Hindoes cremeren hun doden het liefst zonder kist. De dode is gewikkeld in doeken. Dat mag nu ook in Nederland. De wet is hiervoor, nog niet zo lang geleden, veranderd.
Maar nu even serieus! Als je echt diep wilt weten wat reïncarnatie inhoudt, dan heb je hier ook wat aan. (uitgebreidere informatie)
Reïncarnatie is kenmerkend voor het Hindoeïsme. In het Latijns staat caro voor vlees, re staat voor opnieuw, samen vormt dit opnieuw bezield of zielsverhuizing. Gelooft wordt dat de geest en het lichaam los van elkaar staan. De geest (ziel) zal het lichamelijke verlaten om in een ander leven wezen terug te keren na de wedergeboorte. Het reïncarnatie is een heel oud verschijnsel, het bestaat al duizenden jaren voor de komst van Christus. Het komt voor in religies van kleine islamitische volken, uit Amerikaanse indiaanse religies ,boeddhisme en natuurlijk het Hindoeïsme. Door het christendom wordt het idee van reïncarnatie afgewezen. Maar het jodendom die veel raakvlakken heeft met het christendom erkent het gedeeltelijk. Bij het jodendom heet het gilgal. Het komt dus wel in verschillende vormen voor, maar verschillen wel en krijgen andere namen en interpretaties toe geschreven. Het meest voorkomend is reïncarnatie bij het hindoeïsme en boeddhisme, ook omdat het in verband komt met het begrip karma. Dit is belangrijk voor de wedergeboorte. Door goede te leven en goede daden te ondergaan kan je in een betere kasten terug komen. Slechte daden hebben een slechte invloed, en komt men terug in een lager kaste of zelfs als een dier. Daarom is voor de koe veel respect in de Indische landen, omdat het een familielid of kennis kan zijn. Samsara is de vertaling voor de wedergeboorte in het Hindoeïsme.
Kastenstelsel, (in devanagari वर्णाश्रम varna-ashrama) is in zijn oorspronkelijke vorm verdeling en codificatie van de maatschappij, die gebaseerd is op de geestelijke verscheidenheid en karma, in vier groepen. Deze verdeling is voor het eerst vermeld in Rig Veda (1500 - 1000 v.Chr.) als vier delen (mond, armen, dijen en voeten) van de eeuwige Purusha. In de latere, verklarende werken Manu Smriti en Bhagavad gita (800 - 200 v.Chr.) zijn deze vier lichaamsdelen op de maatschappij geprojecteerd, gebaseerd op de uitspraken in Upanishads (800 - 400 v.Chr.), dat Brahma, de schepper, van deze vier delen, vier groepen mensen heeft geschapen: 1. brahmanen, (de priesterlijke en geleerde klasse), 2. Kshatriya's (de strijders en de heersers), 3. Vaishya's (de landbouwers en de handelaars) en 4. Shudra's (de dienaren en arbeiders).
Ashrama verwijst naar de vier stadia van het individuele leven:
1.brahmacharya – 25 jaar leven met de leraar,
2.grhastha – 25 jaar leven in een familie,
3.vanaprastha – 25 jaar leven in de afzondering
4.sannjasa – 25 jaar leven in celibaat. Deze verdeling is in het latere hindoeïsme een onderdeel van het dagelijkse leven geworden en is in de verschillende modificaties in India tot op heden bewaard gebleven.
Het oorspronkelijke kastenstelsel (varna-ashrama) wordt heel vaak verward met de hiërarchische klassenverdeling naar geslacht of erfelijke herkomst. Deze verkeerde interpretatie van de oorspronkelijke verdeling volgens de geestelijke ontwikkeling en karma is ontstaan tijdens de koloniale overheersing van India door de Portugezen in de 16de eeuw. Die hebben het Sanskriet woord varna met het Portugese woord "casta" vertaald wat "stam", "soort", "geslacht of herkomst" betekent en de vertaling is van het Sanskriet woord jati. Het is zonder enige twijfel dat alle Vedische geschriften iedere erfelijke superioriteit uitsluiten en nergens in de Vedische geschriften is de verdeling naar jati te vinden.
Nergens anders is het kastensysteem zo ingewikkeld en systematisch uitgewerkt als in India. Het systeem ontstond toen de Indo-Europeanen in 500 v.C. Noord-India veroverden. Ze beschouwden zichzelf als Ariërs of zuiveren aangezien ze blank waren. Om hun ras zuiver te houden gaven ze blankere Indiërs belangrijke functies terwijl Indiërs met een donkere huid het vuile werk moesten opknappen. De Indiase term voor kaste is jati. Een kaste kan uit een handvol mensen tot vele duizenden variëren. Er zijn duizenden dergelijke jati's, en elk heeft zijn distinctieve regels. De term Varna (= kleur) verwijst naar de oude en enigszins geïdealiseerde viervoudige onderverdeling van de hindoeïstische maatschappij:
Brahmanen, de priesterlijke en geleerde klasse;
Kshatriya's, de strijders en de heersers;
Vaishya's, de landbouwers en de handelaars;
Shudra's, de burgers en arbeiders.
Deze afdelingen waren vroeger grote, brede, niet-gedifferentieerde sociale klassen. Onder de categorie van Shudra's staat de groep onaanraakbaren, ook wel paria's genoemd. Veelal is men tegenwoordig niet meer akkoord gegaan dat de kastelozen onder de Shudras vallen, zij zijn de 5e kaste of anders de buitenkasten. Zij noemen zichzelf dalit. Zij worden als kasteloos beschouwd. Deze groep mensen doen het vuile werk van de maatschappij. Ze werkten als slagers en leerlooiers (wat een hindoe niet mag omdat het leer van de heilige koe komt), werkten met afval en er waren ook huursoldaten en huurmoordenaars bij, die niet tot de Kshatriya behoorden.
Hoewel er veel verwarring over is geweest, zijn jati en Varna verschillend in oorsprong en functie. De diverse kasten binnen ieder bepaald gebied van India worden hiërarchisch georganiseerd, waarbij elke kaste ruwweg aan een of andere van de Varnacategorieën beantwoordt.
De Indiase kasten worden sterk onderscheiden door rituelen en geloven die al het gedachtegoed en het gedrag (zie dharma) doordringen. De extreme hogere en lagere kasten verschillen zo sterk in gewoonten in het dagelijkse leven en verering dat slechts de tussenliggende kasten kunnen dienen om de Indiase maatschappij samen te houden.
De verklaring dat de Indiase kasten oorspronkelijk op rassenbarrières werden gebaseerd om de rassen en culturele zuiverheid te bewaren is historisch ontoereikend om van de fysieke en culturele verscheidenheid van dergelijke groepen rekenschap te geven. Kaste wordt echter wel bepaald door afkomst en het is niet mogelijk om van kaste te veranderen. Kastendiscriminatie wordt dan ook internationaal erkend als vorm van rassendiscriminatie.
De beroepsbarrières onder Indiase kasten zijn langzaam, onder economische druk, sinds de 19e eeuw vervaagd, maar het sociale onderscheid is meer blijvend. De houdingen ten opzichte van Shudra's begonnen slechts in de jaren '30 onder de invloed van het onderwijs van Mahatma Gandhi te veranderen. De dalits (kastelozen) werden door Mahatma Gandhi de Harijans genoemd, wat betekent: "de kinderen van God". Hoewel de Shudrastatus in 1949 onwettig werd verklaard, is de weerstand tegen verandering sterk, vooral in plattelandsgebieden.
De kasten leveren een specialisatie op, waarbij verschillende groepen verschillende taken binnen de samenleving hebben. Hindoes geloven dat de kaste waarin iemand geboren wordt afhankelijk is van het karma uit de vorige levens.
De Boeddha erkende het belang van het kastenstelsel niet. Ieder persoon kon, onafhankelijk van zijn kaste, bij hem monnik worden. Hij zei dat een brahmaan (een brahmaanse priester) niet heilig is doordat hij in een bepaalde familie geboren is of omdat zijn moeder brahmaanse is. Maar in wie waarheid is, en wie nergens meer aan hecht, is volgens de Boeddha een ware brahmaan.
Kasten in andere landen
Het kastenstelsel komt ook voor in Nepal, Pakistan, Sri Lanka, Bangladesh en op Bali (Indonesië). De Verenigde Naties gebruikt voor kastendiscriminatie de omschrijving 'discriminatie op basis van werk en afkomst'. Behalve de dalits worden ook andere groepen erkend als slachtoffer van deze vorm van discriminatie, bijvoorbeeld de Burakugemeenschap in Japan en groepen in Somalië en Jemen.
Bij de Joden bestonden er in de tijd van de Joodse Tempel 2 priesterkasten, de Cohaniem (opperpriesters) en de Levieten (de hulppriesters). Buitenstaanders konden niet toetreden tot deze kasten. Volgens de Joodse traditie zijn de hedendaagse joden met de achternaam Cohen en Levi nakomelingen van deze vroegere kasten.
De stratificatie van de bevolking in de Spaanse koloniën in Amerika wordt eveneens aangeduid met kaste (casta).
In voormalig Mandé bestond ook een kastenstelsel. Dit kan grofweg worden ingedeeld in drie groepen: edelen, smeden en djeli (zangers). Djeli bezongen de grootheid en invloed van heersers en kregen in ruil daarvoor een materiële beloning. Zij konden niet tot een andere kaste toetreden. Edelen en smeden konden door hun gedrag wel tot op zekere hoogte djeli worden.
Maak jouw eigen website met JouwWeb